gister, 20 april 2006, was
het de eerste lentedag hier in Moers aan de Rijn en prompt heb ik m’n onderbroek
aan iemand laten zien. Gelukkig had ik er überhaupt een aan.
Ik zat op een bank, een
rode. Het was de enige rode bank daar, alle andere banken in een rijtje waren
groen - viel me op. Misschien was er niet genoeg groene verf meer over geweest.
Misschien was er ook een andere reden voor. Sommige van die banken hebben namelijk
aan de rugkant bordjes, daarop staat dan wie die bepaalde bank heeft
gesponserd. Misschien was de bank waarop ik zat wel de bank van een of andere
kommunistische partij. Ik had geen zin om na te kijken.
De zon was heerlijk warm,
toch huiverde ik tussendoor. Want daar aan de Rijn trok en tolde nog een ijzige wind
uitgelaten over de dijk met veel bravour en schijnbaar ongecontrolleerde
overtollige energie net als een jonge hond. Door de groffe mazen van m’n
giftgeel truitje speelde hij verstoppertje op m'n warme huid. Nog had hij de
zonnewarmte niet aangenomen, dat zou ook nog wel even duren. Het was tenslotte
pas de eerste warme dag dit jaar.
Rijnaken tukkerden moeizaam
stroomopwaarts, hun vlaggetjes hard wapperend als groet, m’n zigeunerrok groette
uitbundig in geel-citroen terug. Ik ving m’n rok, sloeg m’n benen over elkaar
en zette ’em vast tussen m’n benen, ik schoof verder naar achteren, drukte m’n
rug tegen de harde bank, voelde de warmte van het hout door de stof heen -
lekker.
Heerlijk zo’n tussendoortje. Even helemaal niks, alleen
maar water, zon, blauwe hemel, groen gras, en stijve bries. Van de roestbruine
industriegevaartes aan de tegenoverliggende oever zag ik hoe de witte damp uit
de schoorstenen aan flarden werd gereten voordat ze de kans kreeg in het
strakke blauw op te stijgen. Er was verder niemand te zien. Ik had naar links
vrije zicht. Rechts kon ik door een bocht in de weg de rest niet overzien. De
meesten mensen zaten waarschijnlijk lekker beschut op ’n terrasje of thuis in
de tuin bij hun twaalfuurtje. Dan sjokte er een hond om de bocht. Een
middelgrote setter, roodbruine vacht glanzend in de zon, staart omhoog
wapperend als de pluim op Ivanhoe’s helm, oren ritmisch op en neer huppelend, beest
zag niks, hoorde niks, schijnbaar helemaal opgaand in het mysterie van geuren,
waarvan wij mensen maar een fractie kunnen waarnemen, helaas? of misschien ook
wel goed zo? Waar die beesten allemaal aan snuffelen, daarvan wil ik niet echt weten
hoe het ruikt. Toen bleef hij staan, besnuffelde uitgebreid de grond voor m’n
voeten, dan m’n laarzen, dan de zoom van m’n rok. Ik ontdekte de speekseldraadjes
aan z’n slabberige week-rose mondhoeken die gevaarlijk in de wind heen en weer
slingerenden en boog ik me fluks voorover „dat is genoeg!“ zei ik bars met de
klemtoon op GENOEG!. Hij, het was een reu, keek verbaast op. Hebben honden
wenkbrauwen? Het leek erop tenminste. Barnsteenbruine ogen met zwarte
omranding, naar het midden toe schuin oplopend omhoog, de buitenste ooghoeken
ietsje naar benee getrokken, vragend, trouwhartig keek hij me aan. Wel schattig
eigenlijk als die speekseldraadjes er niet waren geweest. Toen liep hij goeiig
door, z’n natte neus achterna.
Ik leunde weer terug, merkte
dan dat een riempje van m’n rechterlaars zich in een volant van m’n rok had
gevangen. Ik liet m’n rok even vrij uit de omkluistering van m’n knieën en
probeerde de laars van m’n rok los te haken. „Hij doet niets hoor“ zei op dat
moment een stem van boven terwijl ik beneden nog aan het friemelen was. Een
scheve blik omhoog zag een jonge man, ca. 45, frisse kleur, sportpak,
sportschoenen, walking sticks en cappy – helemaal kompleet in
Adidas-blauw-met-drie-witte-strepen. Hoe komt het dat hun spullen er altijd zo
pieke schoon uitzien of ze net uit de winkel komen, schoot het door m’n hoofd.
Ik heb zelfs dure wasmiddelen geprobeerd en Vanish Oxyd maar naast hem ziet mijn
sportkleding er op z’n zachtst gezegt „graag gebruikt“ uit. Dit was het baasje
dus, nam ik maar aan. Hij wees nu naar de hond ergens in de verte en begon nog
eens „Hij bijt niet“. Ja, zag die vent nou niet dat ik heel wat anders aan m’n
hoofd had? „Nou dat wil ik zwaar hopen, anders was U nu te laat om er nog wat
aan te kunnen doen“ zei ik een beetje verergerd en hopla, ik trok de rok
van m’n laarsriempje los.
De wind was echter sneller dan ik en even zag ik dus alleen maar
citroen-geel en geen Adidas meer. “Aardig windje niet?” klonkt het aarzelend
van buiten. Ik plukte de rok van m’n gezicht, streek hem glad en zette em weer
klem. „Ja“ zei ik kort en keek hem aan. Ik zag grijze ogen, leuk bruin haar,
goede tanden en een open glimlach – bijna wilde ik terug glimlachen – toen zag
ik witte speekselrestjes in z’n mondhoeken. Ik dacht aan de boze wolf en de
zeven geitjes, ik dacht aan hondsdolheit, ik dacht eraan wat voor onderbroek ik
eigenlijk aan had. Woordeloos zonder te groeten stond ik abrupt op en marscheerde
waardig in de tegenovergestelde richting. Achter de bocht schoot ik opeens in
de lach en de wind veegde de lachtranen van m’n wangen.
All rights belong to its author. It was published on e-Stories.org by demand of Petronella Steevensz.
Published on e-Stories.org on 09/24/2006.
More from this category "General" (Short Stories in dutch)
Other works from Petronella Steevensz
Did you like it?
Please have a look at: